Kapel Onze Lieve Vrouw van de Berg Carmel te Leenhof
Ligging
De kapel van O.L. Vrouw van de berg Carmel ligt op het einde van een heuvelrug genaamd de Leenderberg. Aan de voet van de Leenderberg ligt de hoeve Leenhof. De kapel is daarom ook bekend als de kapel van Leenhof of de Leenderkapel. De kapel staat op een open plek in een dennenbos, vlakbij de gemeentegrens met Heerlen. Rond 1900 was de helling nog vrijwel onbegroeid en kon men vanaf de Leenderkapel neerzien op het wijde dal van Heerlen.
Aan de voet van de Leenderberg loopt de Heerlenseweg die Heerlen met Schaesberg verbindt. De kapel is bereikbaar via een stijl voetpad dat langs de parochiekerk van Leenhof loopt. Vanuit Schaesberg is de kapel ook te bereiken via de Leenderkapelweg. Na het laatste huis loopt deze weg het Leenderbos in. Na circa 750 m bereikt men de kapel. Vanuit de Heerlense wijk Meezenbroek is de kapel eveneens via een voetpad te bereiken. Het Leenderbos is een geliefd en drukbezocht wandelgebied, waar op diverse plaatsen banken staan. Aan de voorzijde van de kapel staan drie banken.
De kapel is opgetrokken uit Kunrader blok in onregelmatig verband. Alleen de voorgevel wijkt daarvan af. Het onderste deel bestaat eveneens uit Kunraderblok, maar op circa vier meter komt een laag die uit gezaagde mergel is opgebouwd. De topgevel is opgetrokken uit rode baksteen en is rond het begin van de 20e eeuw vernieuwd. De topgevel wordt bekroond door een mergelstenen kruis. De kapel heeft een zadeldak dat met leien is belegd. Op het dak staat bovendien een smeedijzeren kruis. Het grondplan meet 4,9 x 6,4 m. De kapel bestaat uit een klein schip en een 3/8-gesloten koortje. In de dikke muren zijn vier kleine rondvenstertjes aangebracht en doet middeleeuws aan. Het grootste deel van het licht komt echter via de deuropening in de voorgevel.
Waarschijnlijk vanwege de primitieve architectuur meende de uit Schaesberg afkomstige literator Frans Erens (1857-1935) dat de kapel mogelijk de eerste kerk in de omgeving was, later jachtkapel van Karel de Grote en ten slotte door de graven van Schaesberg toegeëigend.
Over de bouwgeschiedenis is vrijwel niets bekend. Op basis van de gevelsteen met het gekroonde alliantiewapen Von Schaesberg-Von Wachtendonck moet de kapel opgericht zijn tussen 1633 en 1644. In de voorgevel bevindt zich een gevelsteen met de wapens en de spreuk: ‘Flos Carmeli Virgo puerpera ora pro nobis’ (‘Bloem van de Carmel, in barensnood verkerende maagd bidt voor ons’).
Omstreeks 1847 liet de Schaesbergse kapelaan P.J. Römkens (1844-1863) de kapel restaureren. Hij schafte een nieuw Mariabeeld, een altaar, een communiebank en andere benodigdheden aan.
In 1938 werd door de pastoor van Schaesberg, de rector van Leenhof en de burgemeester van Schaesberg het ‘Comité van het Leenderkapelke’ opgericht, dat architect ir. F.P.J. Peutz uit Heerlen de kapel liet restaureren. Er kwam een ijzeren hek voor het beeld waardoor de kapeldeur open kon blijven en het beeld permanent zichtbaar werd. In de rechterzijgevel is thans een (vernieuwde?) plaquette aangebracht met de tekst: ‘Op 22 mei 1938 wijdde het dekenaat Heerlen zich hier plechtig aan de H. Maagd Maria’. Het terrein rondom de kapel, dat tot het einde van de Tweede Wereldoorlog eigendom was van de grafelijke familie Von Schaesberg, kon in 1946 door het Comité worden aangekocht.
In de jaren vijftig is de (al eerder vernieuwde) bakstenen deuromlijsting vervangen door een classicistische hardstenen omlijsting. Tevens is toen de gevelsteen met het wapen Schaesberg-Wachtendonk naar binnen verplaatst, terwijl in de buitengevel een kopie is aangebracht.
Een ernstig beschadigde gedenksteen in de zijgevel van de kapel herinnert aan de toewijding van het dekenaat Schaesberg, circa 1956. Begin jaren zestig is er buiten nog een altaar geplaatst, dat echter weer spoedig buiten gebruik raakte en, op de sokkel na, verdwenen is.
In 1995 werd de kapel opnieuw geheel gerestaureerd en werd het Mariabeeld enige tijd geplaatst in de gelijknamige parochiekerk aan de voet van de berg. De kapel werd bouwkundig gerenoveerd. Tevens kreeg het interieur aandacht. In de vier raampjes kwamen non-figuratieve glas-in-loodvenstertjes. De originele polychromie met onder meer druivenranken van de gewelfribben werd gereconstrueerd. De wanden van het koortje zijn thans wit. De rest van het muurwerk is lichtblauw. Ter herinnering aan de restauratie werd in de kapel een gedenkplaquette aangebracht met de tekst: ‘Onder Uw bescherming … Dekenaat Heerlen/ Landgraaf 15-10-1995 b.g.v. restauratie’.
In de eenbeukige, bakstenen neoromaanse kerk van Leenhof ontstond een tweede cultusplaats tot O.L. Vrouw van de berg Carmel, doordat de montfortanen hier de pelgrims opvingen die naar de kapel trokken en er diensten hielden. De kerk werd in 1924 gebouwd en in 1934 uitgebreid met een toren, een oksaal en een zijkapel. Die kapel is 250 cm breed en 290 cm diep. Zij is door een rondboog van het schip der kerk gescheiden en heeft drie kleine rondboogvenstertjes. Tegen de achterwand staat op een lichtgrijs, natuurstenen altaar een replica van het 18e-eeuwse Mariabeeld in de kapel op de berg. Voor het altaar staat een houten knielbank. Rechts tegen de muur staat een kaarsenbak. De kerk is sinds 19 maart 2000 aan de eredienst onttrokken.
Cultusobject
Het cultusbeeld is een 18e-eeuwse houten sculptuur (ca. 140 cm hoog). Het staat op een console tegen de achterwand van de kapel op 170 cm hoogte. Maria draagt een rood kleed met een blauwe mantel. In haar rechterhand houdt zij een scepter. Het Christuskind zit op haar linkerarm. Maria en Jezus dragen kronen. Jezus houdt in zijn rechterhand de rijksappel. Maria staat op de maansikkel en onder haar voeten vertrapt zij een serpent. Het beeld werd in het midden van de 19e eeuw door kapelaan Römkens aangeschaft. In 1938 werd het tegelijk bij de kapelrestauratie ook opgeknapt. In 1979 werd het Mariabeeld wederom gerestaureerd, ditmaal in het atelier van Charles Volders te Houthem. Volders ontdekte dat het beeld veel ouder was dan de tot dan toe geschatte 140 jaar. Het barokke beeld was bovendien vanaf de schouders hol om splijten te voorkomen.
De replica van het 18e-eeuwse beeld is eveneens van hout. Dit beeld is 130 cm hoog en is op identieke wijze gepolychromeerd. Het mist echter de artistieke kwaliteiten van het origineel.
Oorsprong
De bouw van de kapel moet, zoals men uit de gevelsteen kan afleiden, tussen 1623 en 1647 hebben plaatsgevonden. Hoe een en ander tot stand is gekomen is niet bekend, maar het staat buiten kijf dat er een verband is met de Mariaverering van het stichterechtpaar Johan Frederik van Schaesberg (1598-1671) en Ferdinanda van Wachtendonk (1608-1644). Tussen 1633 en 1639 bezochten zij herhaaldelijk het Mariaheiligdom Scherpenheuvel (B). Ferdinanda van Wachtendonck overleed in 1644 tijdens een bedevaart naar Kevelaer.
Sagen en legenden
Welters, Kemp en Lemmens hebben diverse sagen en legendes vastgelegd en gepubliceerd waarin de kapel en O.L. Vrouw van Leenhof een rol spelen.
Over de stichting van de kapel deden diverse verhalen de ronde.
Heer Johan Frederik van Schaesberg zou de kapel gesticht hebben uit eerbetoon aan Maria voor een gewonnen veldslag. De locatie werd hem duidelijk toen na een sneeuwbui de hele berg met sneeuw bedekt was, behalve een stuk, dat de plattegrond voor de kapel vormde.
Volgens een andere sage, die opgetekend is in een document dat zich in het parochiearchief van Schaesberg bevindt, zou Sigismund van Schaesberg met de gedachte gespeeld hebben om bij het kapelletje een klooster te stichten. Een boer uit Schaesberg bracht hem echter op andere gedachten door te wijzen op de noodzaak een parochiekerk te bouwen, wat geschiedde.
Evenals de kapel van Schilberg en de Rosakapel te Sittard bleek de Leenhofkapel een geliefd verzamelpunt te zijn – althans in de volksverhalen – voor de zogenoemde bokkenrijders. In ‘De IJzeren Hamer’ ontdekte de vrome dochter van een dorpssmid, dat haar vader de aanvoerder van een bende bokkenrijders was en dat hij zijn smidshamer als wapen en moordtuig gebruikte. De plaatsen van samenkomst voor de bendeleden waren de smidse en de kapel van Leenhof. De dochter bad tot O.L. Vrouw van Leenhof voor de bekering van haar vader. Toen zij ziek werd en op haar sterfbed lag, wist zij te bereiken, dat haar vader brak met de bokkenrijders. De smid bezocht daarop geregeld zelf de Leenderkapel, totdat hij op zekere dag met ingeslagen schedel in zijn smidse gevonden werd. Dat was de wraak van zijn vroegere kompanen.
Twee broers die zich aangesloten hadden bij de bokkenrijders gingen ’s nachts naar de kapel om hun eed te vernieuwen. Een ‘witte dame’ die rond de kapel zweefde, gaf hen de raad een goede eed af te leggen in plaats van de bokkenrijdereed. De broers bekeerden zich. ’s Anderendaags werden de overige bokkenrijders door justitie opgepakt.
Aanslagen op de kapel en het daar aanwezige offerblok mislukten telkens door bovennatuurlijk ingrijpen.
Een dief kleefde met zijn hand aan het offerblok en kwam pas los toen de gerechtsdienaren hem arresteerden. Een ander maal werden dieven verjaagd door een fel schijnsel dat de hele kapel en haar omgeving vol in het licht zette.
Een jager werd door zijn hond en een glanzend licht dat boven de kapel hing naar het bedehuisje geleid. Toen hij aankwam, vluchtten enige donkere gestalten. Het licht verdween toen ook.
Nadat de mijnen aangelegd waren, wilde een groep godsdiensthaters de kapel met springstof opblazen. De lonten werden aangestoken en de daders maakten zich uit de voeten. De verwachte explosie bleef echter uit, want de lont brandde niet.
In ‘De vergeten bedevaart’ wordt verhaald van een boerenknecht die op weg naar huis ’s nachts een vuurman ontmoet. De knecht maakte een kruisteken en riep O.L. Vrouw van Leenhof aan. De vuurman liet hem ongedeerd gaan op voorwaarde dat de knecht namens hem naar Kevelaer of Scherpenheuvel pelgrimeerde. De knecht hield zijn belofte en niet lang daarna ontmoette hij een engelachtige verschijning, die hem bedankte nu eindelijk verlost te zijn van zijn lot om als vuurman te moeten dolen. De geest beloofde de knecht voor hem te zullen bidden. Niet lang daarna ontsliep de knecht sereen op een Mariafeestdag.
De kapel van Leenhof in de 17e en 18e eeuw
In 1677-1678 en 1685 preekte een Akense carmeliet bij de kapel op de feestdag van Maria Hemelvaart. Jongen (1959) parafraseert een brief van de assistent-provinciaal van de carmelieten aan een vertegenwoordiger der orde in Rome van 28 januari 1685, waarin staat te lezen dat de gelovigen toenertijd in groten getale naar de kapel kwamen om de mis bij te wonen. Een Akense carmeliet hield een preek over het H. Scapulier tot een bijna ontelbare menigte. De gelovigen hadden de mogelijkheid een volle aflaat te verdienen en iedere zondag een aflaat van 100 dagen als ze het kapelletje godvruchtig bezochten. In 1693-1694 zijn de carmelieten weer verdwenen. In 1684 wilde de Heerlense pastoor Renckens in de kapel begraven worden; bovendien zou de kapel volgens hem uitgebouwd moeten worden tot parochiekerk voor het Staatse Heerlen. Hij stichtte een mis op zaterdagen.
In 1677-1678 werd voor een periode van zeven jaar een aflaat verleend voor een bezoek aan de kapel op Maria Hemelvaart; deze aflaat werd in 1685 verlengd. Vervolgens verleende in 1693-1694 de bisschop van Roermond met pauselijke goedkeuring aflaten, onder meer voor bezoeken op zaterdagen en feestdagen van Maria.
In de 17e en 18e eeuw werd de kapel bediend door de slotkapelaan van kasteel Schaesberg, die tevens het misbeneficie had. Daarnaast trad de pastoor van Heerlen incidenteel op.
Bij de oprichting van de parochie Schaesberg in 1699 werd vastgelegd dat de kapelaan, tevens slotkapelaan van kasteel Schaesberg, elke woensdag en zaterdag een mis moest lezen ter ere van het H. Scapulier. Kasteelheer Frederik Sigismund Theodoor van Schaesberg maakte een stichting voor de kapel.
In 1760 was de kapel, zo blijkt uit een visitatieverslag, nog in functie, maar tegen het einde van de 18e eeuw schijnt de kapel in onbruik te zijn geraakt. J.A. Daniëls, pastoor van Schaesberg tussen 1771 en 1799 en publicerend onder de schuilnaam annex anagram Sleinada, vermeldt dat de bokkenrijderbenden de kapel voor hun samenkomsten gebruikt zouden hebben.
Herleving Mariaverering in de 19e eeuw
De herleving van de Mariaverering rond de kapel vond in het midden van de 19e eeuw plaats. De kapel werd toen weer in gebruik genomen door de parochie Schaesberg. Kapelaan Römkens richtte in 1847 een schrijven tot graaf Von Schaesberg met de mededeling dat hij begonnen was met de restauratie van ‘la belle et antique chapelle située dans vos bois près de la ferme Lehn, dans le but d’y ériger la devotion du mois de Mai’. Gravin Von Schaesberg wenste hem op 10 augustus van dat jaar alle geluk met de renovatie en het hergebruik van de kapel. Römkens plaatste er een Mariabeeld. Hij bevorderde de Mariadevotie door het meilof in te voeren en er elke dag de mis te lezen.
In 1856 bereikte hij, dat de leerlingen van het kleinseminarie van Rolduc in de meimaand de kapel bezochten. Ook mgr. P.J. Savelberg ( ? Heerlen, Savelberg) kwam er tot op hoge leeftijd in de meimaand dagelijks de rozenkrans bidden. Doorheen het jaar ging hij elke zaterdag en op andere weekdagen zo vaak als dat mogelijk was. Naar het schijnt liet hij, toen zijn conditie dat niet meer toeliet, zijn kamer in het klooster van Heerlen zo inrichten, dat hij vanuit het raam het kapelletje kon zien.
Onder pastoor J.S. Mühlenberg (1865-1886), die een befaamde kanselredenaar was, hield op de zondagnamiddagen in mei een preek bij de kapel. Er was veel toeloop, maar wegens niet nader genoemde misbruiken werd die activiteit gestaakt.
In een artikel in de Limburger Koerier van 2 mei 1903 wordt geattendeerd op het feit dat in mei elke dag om zes uur, onduidelijk is of het 6.00 of 18.00 uur betreft, een mis wordt gelezen in de kapel, die dan door velen met een bezoek wordt vereerd.
Ten tijde van pastoor P.J. Schatten (1910-1935) werd de kapel ook in processieverband bezocht om onheil af te weren, zoals bij de grote droogte op 20 augustus 1911 en het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914. Beide keren was de deelneming volgens Schatten ‘ontzaggelijk’. Ook bij feesten, zoals bij het 75-jarig bestaan van de St. Aloysiusvereniging in 1912, werd de kapel bezocht. Schatten vermeldt in zijn kroniek verder nog dat sinds de oprichting van de parochie de processie op de woensdag van de Kruisdagen onder meer langs de kapel trok.
De bouw van de mijnwerkerskolonie ‘Leenhof’ aan de voet van de Leenderberg had een ongunstig effect. ‘De nabijheid der kolonies wier inwoners niet in geur van godsdienstigheid staan blijkt een ongunstige invloed uit te oefenen op het bezoek van het kapelletje’. Bezoekers werden er lastig gevallen en regelmatig werden er pogingen ondernomen om het offerblok te kraken. In 1909 had men dat zelfs met dynamiet opgeblazen. De opbrengst van de kapel bedroeg in 1902 ongeveer 70 gulden, wat wijst op een behoorlijk aantal bezoekers als men het afzet tegen de vier gulden die de ruim 400 man grote processie van Rolduc offerde.
In 1910 werd in de Petrus en Paulusparochie van Schaesberg een broederschap van ‘O.L.Vrouw van de berg Carmel, van de Onbevlekte Ontvangenis, van de Zeven Smarten, van de Allerheiligste Drievuldigheid’ opgericht. Het broederschapregister werd tot en met 1935 bijgehouden en telt circa 1800 inschrijvingen. Het register bevat enkel namen zonder nadere topografische aanduiding.
De bedevaart van Rolduc
Op 13 mei 1856 werd voor de eerste keer de pelgrimage van de internaten Rolduc naar de kapel van Leenhof gehouden ‘uit dankbaarheid voor een verkregen gunst’. Welke gunst dat was, is niet bekend. Sinds dat jaar trokken elk jaar in mei alle studenten en docenten van Rolduc gezamenlijk ter pelgrimage naar Leenhof. Een vaste dag was er niet. De directeur zocht een mooie dag uit en kondigde pas daags tevoren de tocht aan. Na de vespers werd in de kerk het lied gezongen ‘Vers l’autel de Marie marchons avec amour’. Na het morgengebed en ontbijt verzamelden de studenten zich op het voorplein. De prefect bad het weesgegroet voor, dat door de studenten werd nagebeden. Na het gebed klonk de bede om goed weer: ‘donne, donne, nous un beau jour’. Daarna vertrok men naar Schaesberg.
Karel Alberdingk Thijm, beter bekend onder zijn pseudoniem Lodewijk van Deyssel, beschreef in zijn autobiografische roman De kleine republiek hoe de pelgrimage omstreeks 1878 verliep. De tocht naar Scheye, zoals Schaesberg bij Van Deyssel heet, is voor hem vooral het relaas van de picknick die na de mis plaatsvond en waarbij boterhammen met ham en bier genuttigd werden. Over zijn eigen optreden na die tocht, waar hij, onder invloed van het gedronken bier, in het openbaar in zijn strohoed urineerde, repte hij met geen woord. Het incident vormde voor de ontstemde leiding van Rolduc de reden om Karel Alberdingk Thijm acuut van de kostschool te verwijderen.
In 1915 werd de volgende route gelopen via de oprijlaan van Rolduc, waar men bij het wegkruis daar rechtsaf sloeg naar de witte Mariakapel, liep men over veldwegen naar kasteel Oud-Ehrenstein. Van daaruit ging de tocht naar kasteel Strijthagen om vervolgens via de dorpsstraat van Schaesberg naar de parochiekerk daar langs de mijnwerkerskolonie richting Leenhof te lopen. Moe en hongerig van de lange tocht werd in de weilanden aan de voet van de kapel uitgerust en een kleinigheid genuttigd. Vanuit Rolduc was een wagen met tonnen water, bier en andere fourage meegetrokken. Onder het zingen van het begroetingslied ‘Salut, o Vierge Immaculée’ wandelde men in twee lange rijen langs het pad naar de kapel. De directeur las in de kapel de heilige mis. Het gros der studenten en docenten volgde buiten, zo goed als het ging, de dienst. Na de mis werd bij de kapel de lunch gebruikt. ’s Middags keerde men terug naar Rolduc, waar de studenten traditiegetrouw vrijaf kregen.
De traditie van de jaarlijkse bedevaart van Rolduc bleef, met uitzondering van een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog, gehandhaafd. Gedurende de oorlog wandelde men te voet naar de Mariakapel van Kerkrade om na terugkeer de mis bij te wonen bij de Lourdesgrot van Rolduc. Soms werd een gebedsintentie verbonden aan de bedevaart, zoals in 1946 toen gebeden zou worden voor een ‘goede’ uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen.
In 1956 werd de 100e verjaardag van de bedevaart gevierd. Bij Streperkruis wachtten de geestelijkheid van Schaesberg en burgemeester Dassen de Rolduciens op, die in gezelschap van hun eigen harmonie gekomen waren. Bij de kapel sprak deken Martens van Schaesberg het welkomstwoord uit. Vanwege het slechte weer werd de rest van de plechtigheid in de kerk van Leenhof voortgezet. Na de mis vertrok men weer richting Rolduc. De inval van Rusland in Hongarije dat jaar was de aanleiding om op 4 november, na een algemene gebedsoproep van de paus tot de kinderen, een kinderkruistocht of -bedevaart voor de dekenaten Heerlen en Schaesberg naar de kapel te organiseren ter ondersteuning van het geteisterde Hongarije.
In 1959 kwam de eerste ‘deuk’ in de bedevaarttraditie. Men ging niet langer te voet, maar per bus naar Schaesberg, om vandaaruit door te reizen naar Sittard, waar deelgenomen werd aan een voetbaltoernooi tussen Rolduc en de bisschoppelijke colleges van Roermond, Sittard en Weert. In 1961 gingen stemmen op om de bedevaart een ander karakter te geven. Daarbij werd gedacht aan de Pax-Christi-bedetochten. Tevens werd in 1962 een nieuw routelied ingevoerd: ‘Tout au long des longues, longues plaines’ van Aimé Duval. In 1965 werd de tocht naar Leenhof voor de laatste maal gehouden.
Na een onderbreking van negen jaar is de bedevaart naar Leenhof in 1974 door het in 1972 te Rolduc opgerichte grootseminarie weer in ere hersteld om Maria’s voorspraak in te roepen over het seminarie en zijn bewoners. De revitalisering van de tocht paste in het kader van de restauratieve kerkpolitiek die door de toenmalige bisschop Gijsen werd gevoerd.
– In 1998 verzamelden studenten en docenten zich bij het beeld van O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen aan de toegangspoort. Om 6.20 uur werd het bedevaartlied ‘Vers l’autel de Marie …’ gezongen en een tientje van de rozenkrans gebeden. Via het Rolducerveld, Chèvremont, het Kaffebergerbos en de Kraneweier loopt men via kasteel Nieuw Ehrenstein en kasteel Strijthagen naar Schaesberg. Het aantal pelgrims bedroeg circa 30. Omstreeks 8.30 uur werd de kapel bereikt. De rector van Rolduc droeg er de mis op. Na het eten van een broodje keerde men terug naar Rolduc, waar men de rest van de dag vrijaf had.
1924-1944
Het beheer van de kapel was tot 1924 in handen van de pachter van de Leenhofhoeve.
In 1924, bij de oprichting van het rectoraat Leenhof, kwam het beheer bij de paters montfortanen van het rectoraat – sinds 1969 parochie – O.L. Vrouw van de Berg Carmel. Zij gingen onder leiding van rector Ed. Meussen de Mariadevotie sterk propageren en zorgden in de meimaand voor dagelijkse godsdienstige oefeningen. ‘Daarom dan ook dat donderdag 1 mei 1924 een nieuwe stoot aan de oude godsvrucht werd gegeven. Behalve de gebruikelijke mis werd ook ’s avonds het rozenhoedje gebeden, liederen gezongen en gepreekt’, aldus het memorieboek van het rectoraat. Elke meimaand werd door de paters uitvoerig beschreven waarbij kwalificaties als ‘menschenzee’, ‘zwart van de menschen’, ‘overgeweldig druk’, ‘triomf’ voortdurend terugkeren. De rectoraatskerk werd veel te klein om alle Mariavereerders te kunnen herbergen. In 1934 werd besloten de kerk uit te breiden. In dat jaar werden 10.000 communies uitgereikt in de meimaand, die drie novenen kende. De eerste noveen was ter ere van O.L. Vrouw van de Berg Carmel en werd gegeven door carmelieten. Daarna volgden de Pinksternoveen en de noveen ter ere van O.L. Vrouw Middelares aller Genaden, die beide geleid werden door montfortanen. Het district Mijnstreek van de Katholieke Jonge Vrouwen bezocht Leenhof dat jaar eveneens. ‘Het was stichtend en roerend die lange rijen van meer dan duizend jonge meisjes met wapperende vaandels, biddend en zingend te zien optrekken naar den heuvel waar het Mariakapelleke staat’, zo vermeldt de kroniek. Het aantal pelgrims groeide, want in 1936 werden maar liefst 14.000 communies uitgereikt. Er kwamen bedevaartprocessies uit Schandelen, Heerlen, Nieuwenhagen, Nieuwenhagerheide en Schaesberg. Veel Mariavereerders kwamen ook in familieverband.
In 1937 werd door de Credo-Pugno-beweging van Schaesberg een zegening van werktuigen bij de kapel georganiseerd op het feest van St. Jozef, 19 maart. Daarnaast trokken regelmatig mijnwerkers met hun gezinnen in afdelingen naar de kapel.
De meimaand van 1938 was zeer bijzonder. Op 15 mei werden rond het kapelletje alle verenigingen van Leenhof, Schaesberg en Kakert aan Maria toegewijd. Gedurende acht dagen werd men hierop voorbereid. Circa 4000 mensen namen aan de plechtigheid deel. Op 22 mei 1938 wijdde bisschop Lemmens het dekenaat Heerlen bij de Leenderkapel aan Maria. Uit alle parochies van het dekenaat trokken onder leiding van deken Nicolaije processies naar de Leenderkapel. Naar verluidt stroomden 30.000 à 35.000 mensen samen. De processies begonnen om 15.00 uur te trekken en het duurde circa drie uur voordat iedereen zijn plek op de Leenderberg had ingenomen. Volgens een journalist van het Limburgsch Dagblad was de helling zo vol met mensen dat ‘twee duiven geen mogelijkheid hadden om een landingsplek te vinden’. Op de berg was rechts van de kapel een groot rustaltaar gebouwd, waarop het genadebeeld stond. Hoog boven de bomen prijkte een tweede Mariabeeld, dat tot ver in de omtrek zichtbaar was. Deken Nicolaije sprak de akte van toewijding uit. Daarna droeg mgr. Lemmens het lof op.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de kapel veel bezocht. Na 10 mei 1940 liep het aantal pelgrims sterk terug, maar de montfortanen zetten de religieuze oefeningen voort. De behouden thuiskomst van 60 dienstplichtigen schreven zij toe aan Maria’s protectie. Op 7 oktober 1940 werden zeven Schaesbergers als represaille door de Duitsers opgepakt en naar Buchenwald gebracht. Pastoor Gerards van Schaesberg organiseerde een grote processie naar de Leenderkapel om te bidden voor hun bevrijding. Het aantal deelnemers liep in de duizenden. In 1941 was het weer, zoals vanouds, druk. Op de zondagen waren er gemiddeld 7000 bezoekers. Uit Heerlen arriveerde dat jaar een processie met circa 3000 deelnemers.
Na de Tweede Wereldoorlog
In de meimaand van 1950 werd als nieuw element een kaarsenprocessie toegevoegd, die elke zon- en feestdag in mei ’s avonds om 21.00 uur gehouden zou worden. De processie begon bij de Lourdesgrot naast de kerk. Vervolgens trok men voor langs de kerk de Leenderberg op om vandaaruit de kapel aan de achterzijde te naderen. Bij de kapel verzamelde zich iedereen. Er werden Marialiederen gezongen en het Magnificat. Op de terugweg weerklonk het Lourdeslied. In de kerk van Leenhof werd het credo gezongen en gaf een van de paters de zegen.
De komst van ? O.L. Vrouw Sterre der Zee uit Maastricht tussen 22 en 24 mei 1951 was een groot succes. Het begin van de jaren vijftig had zeer waarschijnlijk toch een terugloop te zien gegeven van het aantal bedevaartgangers, anders was in 1953 geen sprake van een ‘opleving’. Er kwamen bedevaartprocessies uit de Heerlense parochies Laanderstraat en Pancratius, uit Schandelen, Rolduc (seminarie) en van studenten uit Bunde. Ook de kring Heerlen van de Boerinnenbond bezocht Leenhof en bracht een grote kaars mee. Jongen karakteriseerde anno 1954 de kapel van Leenhof als ‘een centrum van Maria-devotie in de mijnstreek’. Er vond in 1954 en 1955 ook een ‘kinderbedevaart’ van alle lagere scholen van Schaesberg plaats. In 1958 trok nog een bedevaart van het dekenaat Schaesberg met 1500 deelnemers naar de Leenderkapel.
In de loop van de jaren vijftig nam het aantal bezoekers echter over het geheel genomen af. Vooral als het weer niet meewerkte werden de plechtigheden slecht bezocht.
Onverhuld noteerde de chroniqueur in 1965: ‘Meimaand verslapt. Er moet een nieuwe methode gezocht. Dit jaar was elke avond in plaats van de preek een avondmis. Elke zondag was een vreemde predikant om onder de H. Missen te preken over O.L. Vrouw. Wij zullen toch iets moeten doen nu ieder modern wil doen’. Nochtans vond op 23 mei 1965 een grote ‘verloofdenbedevaart’ plaats. Vanuit de kerk van Leenhof ging de bidtocht naar de kapel. Op 26 mei verzamelden de jongeren van de Schaesbergse parochies zich om 20.00 uur rond de kapel om er de mis bij te wonen. Missiebisschop E. Vroemen verrichtte op zaterdag 29 mei de ziekenzegening. De kinder- en babyzegening vond plaats op 30 mei tussen 15.30 en 17.00 uur. Die avond werd om 21.00 uur de kaarsenprocessie gehouden.
De in 1965 tot rector benoemde pater J.A. Custers wist de tanende belangstelling weer te stimuleren. Het bezoekersaantal vertoonde een stijgende lijn naar circa 6500 à 7000 bezoekers in de meimaand, als het weer ten minste goed was. Eind jaren zeventig bedroeg het aantal bezoekers ongeveer 5600. Van georganiseerde bedetochten was met uitzondering van de Boerinnenbond en een kleine groep uit de H. Geestparochie van Meezenbroek (Heerlen) geen sprake meer. Om de jeugd te lokken organiseerde Custers terzijde gestaan door de Hoensbroekse jeugdsociëteit Alkaba in 1968 een ‘jeugdmis in moderne stijl’ met gospelmuziek.
In mei 1988 werd voor de eerste keer de zogenaamde ‘jongerenbedevaart’ naar de kapel van Leenhof georganiseerd door het Jongerenplatform van het bisdom Roermond. Op 7 mei 1989 waren tijdens die bidtocht circa 300 mensen, merendeels jongeren, bijeengekomen bij de kapel om er met bisschop Gijsen de mis de vieren. Na de kerkelijke plechtigheden die opgeluisterd werden door het jongerenkoor en het kerkkoor van de parochie Leenhof, werd achter de kapel een groepsspel gehouden. De dag werd besloten met een fotorally. Begin jaren negentig stopte de jongerenbedevaart wegens gebrek aan belangstelling.
Nadat de kapel in november 1995 gerestaureerd was, werd het Mariabeeld, dat tijdelijk een onderkomen had gekregen in de parochiekerk van Leenhof, in een feestelijke stoet teruggebracht. Honderden Mariavereerders uit het dekenaat Heerlen namen aan de plechtigheid deel. Behalve het Mariabeeld van Leenhof werden ook de beelden van O.L. Vrouw Sterre der Zee uit Maastricht en O.L. Vrouw Zetel der Wijsheid uit Villers Notre Dame (B) in de stoet meegedragen. Na de herplaatsing van het beeld hielden bisschop Wiertz, deken Th.Chr.F. van Galen van Heerlen en pastoor J.A. Custers korte toespraken. Pastoor Custers merkte op dat mensen die normaal aan de kerk voorbijgingen, wel de Leenhofkapel bezochten. Bisschop Wiertz benutte de gelegenheid om, aan de hand van de pauselijke encycliek Evangelium Vitae, Maria te presenteren als hoedster van het leven en te waarschuwen tegen experimenten met menselijk leven en tegen abortus en euthanasie. Mgr. Wiertz wijdde, zoals zijn voorganger Lemmens in 1938 ook al deed, het dekenaat Heerlen opnieuw toe aan Maria.
Parochianen uit het dekenaat Heerlen bezoeken in de meimaand de kapel. In 1999 werd de meimaand geopend door hulpbisschop mgr. E. de Jong. Er kwamen bedevaarten uit Schandelen, Nieuwenhagen, Eikske, Schaesberg, Nieuw-Einde en Heerlen. Op zondag 30 mei was er een ziekenzegening. In mei waren er ’s zaterdags twee missen in de kapel, ’s zondags een mis in de kerk en een in de kapel en op doordeweekse dagen drie missen in de kapel. Van juni tot en met augustus is elke zaterdag om 8.30 uur een mis in de kapel, die op de zondag geopend is van 15.00 tot 17.00 uur. Per jaar zijn er ongeveer 6000 bezoekers vooral uit Heerlen en Schaesberg, waarvan het gros in de meimaand komt.
Bron: o.a. Meertens instituut